Tuesday, February 13, 2007




Eindelijk is het zover! De vier maanden waarop we zolang gewacht hadden beginnen met te-veel-bagage-stress op het vliegveld door reorganisaties in het Schipholsysteem, en een nog minder begrijpelijke regeling van poortjes en balies op het vliegveld in Cairo. Gelukkig worden we opgehaald door een binnenlander - een Egyptische vriend van Souad heeft ons gebracht naar een huis dat hij voor ons bedacht had als optie om in te wonen, dat slechts een kwartiertje rijden van het instituut was – dat betekent in het Arabisch één heel uur zonder file. Het huis was onmenselijk groot en mooi, maar dus echt te ver weg, in al-Ahram, vlakbij Giza en naast de piramides. We zijn dus de eerste twee nachten in een hotel blijven slapen zodat we die dagen konden gebruiken om een dichter bij gelegen appartement te zoeken. Toen ik wakker werd en de gordijnen opendeed, dacht ik dat iemand een grapje maakte: vol uitzicht recht tegenover de piramides! Het bleek geen grapje, ’s avonds galmde een symfonieachtig geluid met bombastische trommels van de lichtshow die gehouden werd bij de piramides, vermengd met een voortdurend Arabisch geschal van propagandabusjes die langsreden – wat een happening. Ik probeerde voor het eerst alleen naar buiten te gaan en de tien meter van het hotel naar het winkeltje af te leggen. Alle mannetjes (nauwelijks vrouwen te zien) bewogen plots in eenzelfde richting en ik werd bestormd met vragen en opmerkingen – ik heb de tien meter gerend.
De volgende dag hebben we een leuk huisje gevonden in Muhandisin, dank aan Souad, die gestaag vol bleef houden in onderhandelingen met bawwabs. De hagga scheen een lief klein vrouwtje dat net tot mijn borst kwam, maar na het tekenen van het contract moest ineens ook nog de bawwab, bewaking en de saggala betaald worden. Wel zou ze voor een wasmachine zorgen, die drie dagen na afspraak kwam, en bestond uit een soort ijzeren ton zonder deksel en naar onze mening nooit een kledingstuk heel zou houden. Het huis was zo smerig, dat we een hele boodschappenkar vol schoonmaakmiddelen hebben gehaald en vervolgens nog een keer terug moesten omdat we te weinig hadden. We kwamen erachter dat onder alle tapijten een gat in de vloer zat, de tegels wit waren in plaats van grijs en het kastje boven de afzuiger in de keuken eruit zag als een druipsteengrot van stof en vet. Mohammed van de stomerij naast ons zei dat hij een dubbele hoeveelheid poeder bij de dekens had gegooid die we gebracht hadden, en dat hij nog nooit zoiets smerigs in zijn leven had gezien. We hebben twee volle dagen gepoetst, en nu is het leefbaar en heel gezellig. De schoonmaakster die we moésten inhuren is het meest vage verschijnsel ooit; het meisje is heel knap maar ziet er zweverachtig uit, en stopt haar voeten die zwart zijn van het vuil in ordinaire hakjes terwijl haar hoofddoek in groot contrast staat met haar doorzichtige mantel. Toen ik zei dat het knopje van de douchekraan vast zat, dook ze naar voren om met haar tanden beweging in dat ding proberen te krijgen, ook deed ze een poging om met een brandend krantenpapiertje de boiler aan te krijgen, waarvan de gaspijpen er overal los uithingen en ik even het einde van mijn leven voorbij zag flitsen in een apocalyptische explosie in de meest sjieke wijk van Cairo. Hamdu lillah viel het mee.

Ik had me ontzettend voorbereid op de vraag of ik christelijk was door herhaaldelijke waarschuwingen van oud-studenten dat atheïstisch taboe is, en was zó van plan om een stellig en zelfverzekerd ‘ja’ te antwoorden als die vraag kwam, dat toen Mahmoed van de stomerij het vroeg, ik met een volmondig ‘nee’ antwoordde, en ik mezelf wel voor mijn kop kon slaan. “Ben je moslim dan?” “Eh.. nee. Een beetje… nee, christelijk. Een beetje christelijk.. nee, niet echt.. laat maar zitten.” Ik heb nog nooit twee zulke argwanende ogen mijn kant op zien kijken en hij sloot de wazige discussie af met een afkeurend schouderophaaltje. Toen ik vervolgens in stotterend Egyptisch geforceerd een ander onderwerp begon, keek hij me ijzig aan en switchte naar Engels: “You should speak Arabic good, or not”. Slecht begin.
We hebben wel vrienden gemaakt in een te westers café met Amr en Waleed, waar ze draadloos internet hebben en echte koffie serveren in plaats van niskafe. Ze hebben onze namen direct onthouden.
Op straat ben ik inderdaad een wandelende attractie, wat vooral heel leuk is als je op een vijfbaansweg in het verkeer moet springen, omdat ze hier niet aan zebrapaden doen, en ik niet weet om wat voor reden er loeihard getoeterd wordt, als ik tien keer per seconde vrees voor mijn leven.

Maar wat een stad. Ik heb nog nooit zoveel leven ergens gezien. Vanaf ons balkon hebben we een metropoolachtig uitzicht en zelfs de miljoenen tv-schotels op de daken lijken een aparte commune te vormen, terwijl ze allemaal dezelfde richting opwijzen alsof ze naar Mekka bidden. Ik heb het idee dat ik al jaren weg ben… heerlijk!!!

2 comments:

Anonymous said...

Te gek, Karin, heel herkenbaar en leuk geschreven! Ik verstuur je blog via Asafier.
Caroline

Meltem said...

Hoi Karin,
Wat leuk! Je schrijft ook erg goed, moet steeds lachen en herken alles nog van toen ik daar was in 2003: Adel, zoektocht naar appartement en de ongelooflijke drukte. Ze zeggen wel eens: Survive Cairo. The rest of the world is easy. Dat is echt waar, je mag trots zijn als je terug bent. Nog veel plezier en succes.

Maa Salama,
Meltem